1957 – 1966
In 1957 verhuisde ons gezin, Vaessen – Frijns, naar de Bongerd in Heerlen, op de hoek van de Oranje Nassaustraat. Het was een levendige straat in het hart van de stad, waar in bijna ieder huis een gezin woonde. De meeste gezinnen hadden veel kinderen, en met onze drie kinderen hoorden wij eigenlijk nog bij de kleintjes. De straat was altijd vol leven: spelende kinderen, buren die met elkaar praatten, en een constante bedrijvigheid.
Ik begon op de lagere school, maar al na het eerste jaar besloten mijn ouders dat ik moest overstappen. De spoorwegovergang en de drukke Spoorsingel waren volgens hen te gevaarlijk om dagelijks over te steken. Zo kwam ik terecht op de St. Josephschool aan de Nobelstraat. Daar belandde ik in de tweede klas bij mejuffrouw Keullaertz, de dochter van de slager op het kerkplein.

Het verhaal van de klok
Mijn vader vertelde mij dat het de toren van het Karmelietessenklooster was. Volgens hem woonden er zusters die de klok luidden wanneer ze niets meer te eten hadden. Ze wilden ons, de mensen in de stad, daarmee laten weten dat ze honger leden. Voor een kind als ik was dat bijna niet te bevatten. Zusters die dag en nacht voor ons baden en die tegelijk zelf honger zouden hebben – dat beeld liet me niet meer los.
De volgende dag vroeg ik onze hulp in de huishouding, Kato Eussen uit Ransdaal, om zoveel mogelijk boterhammen te smeren. Ik vertelde haar dat ik heel veel honger had, zodat ik een voorraad mee kon nemen. Toen de klok die dag weer om vijf uur luidde, besloot ik mijn boterhammen naar het klooster te brengen.
De route naar school
De weg naar school liep door de Akerstraat. Het was een drukke straat, waar veel LTM-bussen reden. Voor een kind was het indrukwekkend om al die bedrijvigheid van dichtbij mee te maken. Onderweg kwam ik langs de ronde winkel van Camps-Choris, en sloeg ik rechtsaf naar de Nobelstraat. Toch was het niet alleen de drukte die indruk op mij maakte. Er was één ding dat mijn aandacht telkens trok: een torentje aan de Putgraaf.
Elke dag om vijf uur werd daar een klok geluid. Die klok liet een geluid horen dat door merg en been ging. Nieuwsgierig vroeg ik mijn vader wat het betekende. Zijn antwoord zou een herinnering worden die mijn verdere jeugd heeft gekleurd.

Mijn eerste ontmoeting met de zusters
Bij het klooster kwam ik terecht bij een raam met tralies ervoor en daarnaast een klein luikje met een grote ronde doorgeefdraaischijf. Ik belde aan, en even later verscheen een zuster. Ik zag slechts haar gezicht door het luikje. Verlegen vertelde ik wie ik was en dat ik boterhammen had meegebracht. De zuster glimlachte, bedankte mij vriendelijk en nam de boterhammen aan via de draaischijf.
Pas veel later hoorde ik dat die avond alle zusters een klein stukje van mijn boterham bij het avondeten hadden gekregen. Voor mij was dit een enorme openbaring: ik had werkelijk het gevoel iets goeds te hebben gedaan.
Toen ik thuis enthousiast vertelde wat ik had gedaan, moest mijn vader bekennen dat zijn verhaal niet klopte. De klok luidde namelijk voor het Angelusgebed, het moment om het ‘Weesgegroet’ te bidden. Zijn verzonnen antwoord had echter iets moois in gang gezet: mijn eerste kennismaking met de wereld achter de muren van het klooster.
Van bezoeker naar misdienaar
Doordat ik eenmaal binnen was geweest, voelde het klooster niet meer als iets geheimzinnigs of angstaanjagends. Integendeel, ik voelde me er thuis. Enkele weken later meldde ik me opnieuw, dit keer met de vraag of ik misdienaar kon worden. Tot mijn vreugde werd ik aangenomen.
Ik kreeg lessen in Latijn en leerde de gebruiken en rituelen die nodig waren voor het misdienaarschap. Tot 1966 ben ik misdienaar gebleven bij de slotzusters van het klooster ‘Flos Carmeli’. Voor ons misdienaars was er vooral contact met één zuster die zorgde voor onze kleding. Zij maakte telkens de juiste superplie op maat, want kinderen groeien snel en de oude werden telkens te klein.

Zuster Gabriëlla en zuster Maria
In het begin werden wij begeleid door zuster Gabriëlla, een jonge, energieke vrouw die ons met veel enthousiasme wegwijs maakte. Ze was een levendige persoonlijkheid, iemand die alles met hart en ziel deed. Later werd ze plotseling vervangen door zuster Maria, een veel oudere en rustige vrouw. Zij bracht een kalme, bedachtzame sfeer met zich mee.
Met beide zusters heb ik een bijzondere band opgebouwd. Zuster Maria bleef ik mijn hele leven zien. Ze was zelfs een eregast op mijn huwelijk in 1982. Ze werd uiteindelijk 102 jaar oud, en natuurlijk was ik aanwezig op haar begrafenis in Echt. Voor mij was zij een baken van rust en vrede uit mijn jeugd.
Met zuster Gabriëlla heb ik nog steeds contact. Zij is al haar hele leven actief in Heerlen en zet zich belangeloos in voor de minderbedeelden. Voor mij is zij een voorbeeld van iemand die midden in het leven staat en tegelijk trouw blijft aan haar geloof. Als zij mij iets vraagt, zal ik nooit weigeren. Haar vertrouwen, eenvoud en kracht zijn tot op de dag van vandaag een bron van inspiratie.
Een tijd die veranderde
In 1965 kwam er in Rome een einde aan het Tweede Vaticaans Concilie, ingeluid door paus Johannes XXIII. Dat concilie bracht grote veranderingen voor de katholieke kerk. Kloosterlevens zoals die van de Karmelietessenzusters werden als verouderd gezien. Veel zusters moesten hun beschermde bestaan achter zich laten en de wereld in trekken. Voor sommigen, zoals zuster Gabriëlla, was dit een bevrijding. Voor anderen, zoals zuster Maria, betekende het een zware en moeilijke overgang.
Toch hebben beide zusters op hun eigen manier hun weg gevonden. En voor mij zijn zij, elk op hun manier, blijvende lichtpunten uit mijn jeugd: de één als voorbeeld van daadkracht en betrokkenheid, de ander als toonbeeld van stilte, vrede en trouw.
Een bijzondere prijs (1959)
Tijdens de viering van Sinterklaas in 1959 won ik de tweede prijs. Het bleek een Canon te zijn: een gebedenboek waarin alle gebeden van de Heilige Mis stonden opgeschreven. Zowel de gebeden van de priester, als die van de misdienaars en de gelovigen. Alles natuurlijk in het Latijn, de officiële taal van de Katholieke Kerk in die tijd.
Ik was zeven jaar oud en kreeg elke woensdagmiddag les in het uitspreken van Latijnse teksten. Begrijpen deed ik er niets van – het ging puur om de juiste uitspraak en intonatie. Voor mij, als kind dat taal sowieso lastig vond, was dat best een uitdaging.
Toch is er iets bijzonders gebeurd: veel van die gebeden zijn altijd in mijn geheugen blijven hangen. Zelfs nu, zoveel jaren later, kan ik ze nog zonder moeite opzeggen – ook zonder dat gebedenboek als geheugensteun.
Of ik destijds echt blij was met die prijs, weet ik niet meer zo goed. Maar het boekje is altijd bewaard gebleven. Nu, ruim 66 jaar later, is het een waardevolle herinnering aan mijn jeugd en de tijd waarin ik opgroeide.
Een onverwachte vondst: het schilderijtje met Agnus Dei
Enkele jaren geleden, tijdens het opruimen van de woning van een zus van mijn vader, deden we een bijzondere ontdekking. Tussen de spullen vonden we een klein schilderijtje met daarop de tekst:
AGNUS DEI
Op de achterkant zat een envelopje vastgeplakt, met daarin een briefje. Dat briefje gaf uitleg over de betekenis van deze Agnus Dei. Het bleek een waardevol aandenken te zijn, met een verhaal dat rechtstreeks terugging naar mijn grootvader en vader.
Toegang tot het klooster
Uit de tekst leerden we dat zowel mijn grootvader als mijn vader tot de weinigen behoorden die het klooster aan de Putgraaf mochten betreden. Ze waren daar niet als bezoeker of priester, maar als opticiens. Zij leverden de brillen voor alle zusters – en dat deden ze zonder daar ooit een vergoeding voor te vragen. Hun enige verzoek aan de zusters was of zij in hun gebeden mochten worden herdacht.
In februari 1940, vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, ontvingen mijn grootvader en vader als blijk van dank deze Agnus Dei. Een eenvoudig schilderijtje, maar met een grote symbolische waarde.
Band met missionarissen
Mijn grootvader had bovendien een warme band met vele missionarissen. Eens in de zeven jaar mochten zij terugkeren naar Limburg, vanuit verre missieposten waar zij onder zware omstandigheden werkten. Bij mijn grootouders werden zij altijd hartelijk onthaald. Vaak kregen ze ook een envelopje mee – een kleine steun in hun zware werk ver van huis.
Een andere tijd
Tegenwoordig is dat nauwelijks meer voor te stellen. Maar in die tijd waren er honderden jongens en meisjes uit Limburg die naar de missie vertrokken. Zij trokken de wereld in om anderen te helpen, vaak voor het leven. Het was de ontwikkelingssamenwerking van toen, nog vóór de jaren zestig.
Het schilderijtje met Agnus Dei is voor mij daarom meer dan zomaar een vondst. Het vertelt een verhaal van geloof, eenvoud en toewijding, en het verbindt mij opnieuw met de waarden en daden van mijn grootouders en vader.

